Gedichten

 

 

 Openingsgedicht Bach-programma
 
Bach,
Alleen in uw naam reeds hoor ik een klank
die boven alle eerbetonen
uitstijgt
en die de engelen voor altijd zullen loven.
Maar in uw naam zit bovenal uw muziek.
 
In uw muziek hebt u gedachten gelegd
waarop de engelen jaloers zijn.
In uw muziek
gaat de hemel verwachtingsvol open.
 
Bach,
in uw muziek hebt u gedachten gelegd
waarop de engelen al eeuwen wachtten.
Door uw muziek gaat de hemel steeds verder open,
ja, verder dan onze geest heeft durven hopen.
Uw muziek bevat immense krachten,
krachten die bijkans goddelijk zijn.
Uw muziek gaat verder dan de dromen
van broeder Jacob die de engelen op en neer zag komen.
 
Bach,
bent u misschien die ene engel
die toen in onze wereld is gebleven
om de klanken en tonen zo te weven
dat ze ons diepste en innigste leven
ten hemel heeft doen lopen?
 
                 Praeludium
 
Praeludium – voorspel
Wat gaat er komen?
wat ligt er in ’t verschiet?
Ik luister vol aandacht
naar dat wat ik niet heb verwacht
maar dit voorspel mij biedt.
Deze muziek zal ’t mij tonen.
 
Praeludium – voorspel – hoorspel
Wat gaat er komen?
Ik open mijn oren.
‘k Hoor in elk motief een nieuwe wending
zonder het vorige te verstoren.
Ja, dit stuk heeft binding.
Deze muziek blijft stromen.
 
Praeludium – voorspel – hoorspel – luisterspel
Wat gaat er komen?
Ik ben vol verwachting.
‘k Hoor muziek als ontkrachting
van mijn dagelijkse waan
in mijn aardse bestaan.
’t Is muziek om in te wonen.
 
 
 
 
 
 
 
 
  
 
 
      Fantasia in G groot.
 
Fantasia in G
Het eerste deel neemt je mee
in een speels en lichtvoetig lijnenspel.
 
Veel, heel veel ragfijne toontjes
heeft Bach hier als robijntjes op en tussen de lijntjes gezet.
’t Zijn net kloontjes van groepjes nootjes
in éénstemmig lijnenspel.
’t Lijkt heel gewoontjes, maar Bach zegt:
Nee, in deze zee van golvend spel
zit net als in veel van al mijn andere werk
een vrolijk dansende beé.
Dat maakt dit stuk zo ijzersterk.
 
In het eerste deel klinkt, heel snel,
pijp voor pijp.
In het très vitement geeft Bach hiertoe het bevel.
Maar in het tweede deel zegt Bach:
Grijp! Grijp!
zoveel toetsen als je kunt!
Laat het hele orgel zingen,
laat het huilen en lachen tegelijk, maar gravement.
Het is je van harte gegund
om met ingehouden gejuich
te genieten
van iedere hele, halve en kwart met punt.
Alle pijpen moeten jou overgieten
met deze blijde mare, met klanken
vol van het ware danken.
Dit stuk maakt je rijk.
 
Ja Bach,
In dit deel geeft u ons iets kostelijks voor de geest.
Bij het horen van dit stuk viert onze ziel feest.
Maar in het derde deel zet u ons op het verkeerde been, lentement.
Die dreunende, drammerige bas lijkt op een zware steen
die telkens valt zonder de grond te treffen.
We hebben moeite om ons hierbij te verheffen
tot dezelfde hoogte als in het vorige stuk.
Maar dan opeens, als met een ruk,
eindigt het in het G-groot accoord, in èèn zalig woord.
Wat een geluk!
 
 
 
      Von Gott will ich nicht lassen
 
Bach,
helder licht
de melodie op
uit het evenwichtig
stemmenweefsel
van dit wonderschoon koraal
geen pracht en praal
geen groot kabaal
maar rustig toevertrouwend
stil beschouwend
en opbouwend
klinken de woorden door
in de zuivere akkoorden
die het lied
in zijn naakte gedaante
ons de troost doen geven
wij die willen leven
en ons nog even staande
willen houden
de wereld nog niet hebben afgeschreven
maar haar willen zien
tot aan de gouden
horizon
van waarachter
men u vermoedt
en ons straks
met dit oude stuk begroet
 
 
 
 
 
 
 
        Das Wohltemperierte Klavier
 
Voor mij, als bedachtzaam bespeler
van de toetsen
is dit het waardevolste bezit.
Dit is voor mij essentieëler
dan al het andere werk dat ik ook aanbid.
 
Het leert je af te tingelen
op die witte en zwarte houtjes te pingelen
alsof je achter een cafépiano zit.
Het klinkt misschien flauwtjes
maar roetsen over de toetsen
is een potsenmakerij die ik niet wil kennen.
 
Niet over alles heen rennen!
is voor mij de leus.
Muziek is voor mij
soms pompeus en serieus
soms gracieus en delicieus
als ’t moet precieus, desnoods bloednerveus
maar nooit affreus.
 
O, jullie wonderschone en rijpe stukken
leer mij dagelijks jullie vruchten plukken.
O, jij kostbaarste, kunstigste boek
jij rijkgevulde, voedzaamste moederkoek
uit jou wil ik blijven zuigen
en spelend jouw schepper dank betuigen.
O, jij Wohltemperierte Klavier
mijn dagelijkse brevier.
 
 O Mensch, bewein’ dein’ sünde gross
 
Langzaam en diep weemoedig
glijden de zachte klanken
van dit koraal aller koralen voorbij.
Zo droevig! O zo droevig!
 
Met het hoofd gebogen
zit de organist
met tranen in de ogen
de toehoorders aan zijn zij.
 
Een gebed, nauwelijks woorden,
bijna stilte,
smeekt om belet bij de Doorboorde,
doorbreekt de kilte.
 
Dit roept om meer dan mediteren,
niet meer begeren,
maar omkeren,
het hart bezeren.
 
O Bach, wat hebt u doorstaan
toen u deze klacht optekende!
Bent u door het stof gegaan
toen u zich tot een zondaar rekende?
Hoe diep hebt u daartoe moeten dalen?
 
Met dit koraal aller koralen
creëerde u hoop voor ontvankelijke zielen
die net als u ter aarde vielen
om nadien herboren op te staan
en hernieuwd ten hemel te gaan.
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
     Praeludium en Fuga in G gr.t.
 
Bach,
Uw meest verheven
uw meest trotse werken
zijn door u geschreven
voor het grootste, klankrijkste en meest koninklijke instrument,
voor gewijde ruimtes,
ruime kerken, waar de spelende mens zijn geest
hemelwaarts kan tillen
naar de hoogste gedachten, het grootste feest,
waar hij wordt bewaard voor het jachten en verspillen
voor het teveel willen.
 
U vraagt in uw grote orgelwerken
een stralende orgelklank,
zangrijk, breed en in de ruimte gespeeld
die de organist vindt in de hem toebedeelde kerken.
Waar is de tijd gebleven
dat u zelf, op de orgelbank gezeten,
de brede, tijdloze muziekgebaren
royaal hebt uitgedeeld
aan de gewelven
aan de stil luisterende banken,
aan uw gezellen, die deze hoogste kunst moesten bewaren.
 
Nu mogen wij ons laten aanraken
door uw trotse toccata’s
uw verheven preludes
uw doorwrochte fuga’s.
Nu mogen wij ons, even, laten raken
door uw muzikale wijsheid,
wij mogen deelgenoot worden van uw innerlijke leven,
vervuld van zuivere schoonheid.
Met dit fiere praeludium en fuga in G
doet u ons genaken tot schier onaardse blijheid,
de verheffende blijheid
die alleen het koninklijk instrument zich laat ontlokken.
U neemt ons mee naar de diepste lagen van ons menszijn,
waar wij onze adem voelen stokken.

 

 
 
 
 


Vorige pagina: Gerard van Reenen
Volgende pagina: Toon Hagen